Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1897. Een puisje vangen; puisjesvangen,Ga naar eind1897d.w.z. bij iemand aanbellen en daarna wegloopen, beldeurtje spelen. In de 18de eeuw komt bij Van Effen, Spect. IV, 158 een znw. puisjesvanger voor. Zie ook Sewel, 654: Een puisje vangen (een belletje maaken), to knock or ring at one's door in the evening; S.M. 115: Die brutale jongens, alweer een puistje, zei hij in zich zelven en trad op de stoep om te zien, wie hem nog zoo laat hinderde. De oorspr. bet. zal wel zijn: voorgeven eene poes (in de 17de eeuw is puis = poes zeer gewoon) te vangen (bij avond), doch eig. straatschenderij plegen. In N.-Limb. kent men hiervoor: muschkejagen; in Antw. een beeldeken plakken; te Breda: eene rat jagen; elders: een muisje vangen; muiske bellen (te Roermond); muisjes bellen (te Dordrecht); bolkies vangen (te Delft); zie Taalgids IV, 40; Schuermans, 399 b; 523 a; Bijv. 204 b en Hoeufft, 482. Vgl. ook een uiltje knappen en om zeep gaan, aan welke uitdrukkingen eene soortgelijke gedachte kan ten grondslag liggen. |
|