Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1838. De plank misslaan (miszijn of mishebben),d.w.z. zich vergissen, het mishebben, niet het goede inzicht hebben; den bal misslaan. In de 18de eeuw treffen we deze uitdr. aan in het Boere-krakeel, 164: En daerom slaeje de Plank niet iens zoo mis. Verder komt zij voor bij Harreb. III, LIII; B.B. 387: Ze zegt dat dokter nu de plank heelemaal misslaat; Nkr. II, 25 Dec. p. 2: Ik geloof dat zij in dit opzicht den plank misslaat; Het Volk, 19 Sept. 1913, p. 2 k. 3; 7 Maart 1914, p. 7 k. 3; Nw. School II, 215: Zoo dat toch de slottirade den spijker heelemaal niet op den kop zou hebben getikt - eerder de heele plank misgeslagen zou hebben. Het is niet onmogelijk, dat deze uitdr. ontstaan is door de samensmelting van twee andere: den bal misslaan en de plank mis zijn (C. Wildsch. III, 273: Zoo je denkt dat ik gelukkig ben, dan ben je de plank geheel mis; V. Janus, 364; Nw. Taalgids VIII, 278), welke laatste uitdr. misschien aan het kegelspel ontleend is; zie Ten Doornk. Koolm. II, 724 b: dat was de plank mis (beim Kegelschieben, statt pudeln), maar ook W. Dijkstra, 382 b: hy is | |
[pagina 167]
| |
de planke mis, hij is de loopplank mis geloopen, hij is er naast gestapt; hij dwaalt, of schiet een bok, welke verklaring m.i. de waarschijnlijkste isGa naar voetnoot1); vgl. Het Volk, 16 Maart 1914, p. 1 k. 2: Hier beletten zijn ervaringen als partijleider en Kamerlid hem niet de plank glad bezijden te loopen. Door de gedachte aan het mishebben ontstaat weder de plank mishebben, dat voorkomt in Slop, 98: Als je denkt daarmee vrij te komen, heb je de plank mis; Volksk. XXII, 82: Maar als je denkt, uilen, dat het voor mijn vermaaklijkheid is, dan hebje, verdoeme! de plank heel ver mis. Zie no. 146. |
|