Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1805. Iemand pesten,d.w.z. iemand treiteren, sarren, plagen, dampen (no. 404). Zie Kmz. 126; Boefje, 56; Nw. School II, 23; III, 332; Jord. II, 127; 190; Ppl. 44; 50; Het Volk, 30 April 1914, p. 2 k. 1: Iemand ‘pesten’ is een van de slechtste dingen, die men zijn evenmensch kan aandoen. Men spreekt van ‘drankpest’ als van een enorm kwaad. Een ‘pestkop’ is een groot mispunt van een kerel. ‘Krijg de pest’Ga naar voetnoot1) is nog altijd een gewone verwensching, zij het van bijzonder onhartelijken aard; Nkr. VII, 27 Sept. p. 3: 't Zijn leden van de S.D.A.P. die de bovenmeesters pesten; Leersch. 120: De Rooie wou twee maanden lang plat in de zon gaan liggen, vlak voor z'n baas z'n deur om 'm te pesten; Nkr. IX, 6 Febr. p. 6: De chef pest je, zeiden de collega's tegen me, omdat-ie denkt, dat je socialist bent; Zoek. 14: Pesten doen ze mien.... jà pesten, heur-ie 't nou? de ééne met de andere vergallen ze mien mien leven. Vgl. verder de samenstellingen en afleidingen: pestkop (in M. de Br. 83; Persl. 165; Gron. 127; Kmz. 182; Gunnink, 184; Diamst. 144; Sjof. 242; Kalv. I, 12); pestwijf (Kmz. 198); zoo'n stuk pest-ellend (Kmz. 374); watte luizige pesttrappe (Kmz. 374); die pestbuilen van kerels (Slop, 78); pesterij (in Kmz. 126; Nkr. IV, 25 Dec. p. 4); pestig (in Ppl. 44; Lvl. 233; 324); pesthitte (Menschenw. 330) naast zweeten als de pest (Menschenw. 381); pestwind (bl. 383); dá' laileke kreng! die pestneger! (bl. 392); een pestharde grond (bl. 402); pestman, gierigaard (Köster Henke, 52); pestwerk (Gron. 25, 105); pestschool (Gron. 76); als de pest, in hooge mate (Gunnink, 184). Synoniem is iemand kankeren; vgl. Köster Henke, 30: Kankeren, plagen, pesten; Leersch. 8: 't Was vuil, as 'n wijf niet met je meeging, as d'r anderen tusschen lagen te kankeren; Nachtkr. 23: Kanker me nou niet, je weet dat ik et me zoo aantrek; Nkr. VII, 25 Oct. p. 6: Daar was ereis een kapitein, die kankerde zijn lui zoo fijn; Jord. II, 38; Sjof. 236; Het Volk, 22 Juni 1914, p. 6 k. 3: Goedgezinden, die op één schip op één avond voor ƒ500 jenever verzopen, terwijl de kwaadgezinden werden vervolgd en gekankerd. Ook intr. mopperen in Het Volk, 20 Juni 1914, p. 5 k. 2: Onder de lagere ambtenaren gekanker en gemopper; Nkr. III, 10 Mei p. 2 (kankeren, mopperen); De Arbeid, 12 Sept. 1914, p. 1 k. 4: En als men dan weet, dat dit niet ging morrend en kankerend, maar met frissche opgewektheid; De Telegraaf, 28 Nov. 1914 (avondbl.) p. 9 k. 1: Hij kankert vier zijdjes over een borstrokken uitdeeling; D.v.S. | |
[pagina 153]
| |
107: De halve sterrenhemel in actie: generaals, oversten, majoors, kapiteins, luitenants, kankerend en kafferend tegen elkaar in afdalende linie. Vandaar in soldatentaal een kankerpit, een mopperaar (in Haagsche Post, 23 Juni 1923, p. 885), kankeraar (in Schakels, 133). |
|