Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1746. Overstag (- staag) gaan.Eene zeemansuitdrukking die wil zeggen: het over (d.i. in de richting van) een anderen boeg wenden van het schip; door den wind gaan; omgaan; overdrachtelijk: van meening veranderen; zijn draai nemen.Ga naar voetnoot1) Vgl. Handelsblad 5 Dec. 1920 (O) p. 5 k. 2: Motta kon de gelegenheid niet laten voorbij gaan om het overstag gaan van de Zwitsersche delegatie te verklaren; 27 April 1920 (A) p. 1 k. 6: De scheuring, die door het overstag gaan van den leider Bouwman, onvermijdelijk lijkt; Nkr. VI, 9 Nov. p. 4: Doch nu gingen d' eigen vrienden
Hut met mutje overstag.
Treub alleen kon niet meer draaien,
Treub betaalt nu het gelag.
Onder het stag verstaat men een steuntouw van den mast; in eigenlijken zin is dus overstag gaan, in de richting van het stag gaan, draaien, wenden. In de 17de eeuw beteekent iemand over stag werpen, smijten, ‘oneigendlijk, iemand de voet ligten’ (Winschooten, 285). Ook thans kennen wij nog overstag vallen of liggen, onderstboven vallen of liggen; zie o.a. Op R. en T. 18: Pang! in eens had hij (een aap) 'm (het schot) beet. Hij deed een sprong omhoog, viel overstag, en schreeuwde precies als een mensch, akelig kermend; Amstelv. 43: Als je niet gauw uit de koers gaat, dan zal ik je een oorlam geven, dat je ineens overstag leit. - Daarnaast werd de uitdr. gebezigd in den zin van iemand van gevoelen doen veranderen door drang of overreding, ook wel: iemand in verwarring brengen. Vgl. Tuinman I, nal. 20: Ymand over staag werpen, dat wil zeggen, hem van zyn stuk helpen en verdwerssen. Thans nog in 't fri. immen oerstaech sette, iemand van zijn stuk brengen. Zie verder het Ndl. Wdb. XI, 2046 en vgl. Boekenoogen, 989: Met een bosje over staag, gezegd als niet alles in de puntjes is, of als men er zich maar zoowat doorheen slaat. In het hd. über Stag gehen, wenden, sich drehen vom Schiff.Ga naar voetnoot2) |
|