Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1744. Overhoop (liggen, halen),d.w.z. in de war, dooreen, door elkander liggen, - halen, - staanGa naar voetnoot2); ook: onaangenaamheden hebben. Eigenlijk beteekent overhoop de eene hoop op den anderen en bewaart over in deze samenstelling nog de oude beteekenis van op, die in de middeleeuwen zeer gewoon was in: over sine knien (vallen); over side, over rugghe ligghen, over hande ende voete gaen; over sine voete staen; over ende staen, overeind staan, staan op zijn eene uiteinde, rechtop staan, enz.; zie Mnl. Wdb. V, 2088; 2178. Zie verder Kiliaen: Overhoop, acervatim, cumultatim, en voor zeer vele plaatsen uit de 17de eeuw Oudemans V, 508-509; Ndl. Wdb. XI, 1763 en De Jager, Lat. Versch. 316; voor Zuid-Nederland vgl. De Bo, 441; Schuermans, Bijv. 127: hoop, over(s)hoop, hoop over hoops, fr. pêle-mêle, sens dessus dessous: 't ligt in zijn kamer alles hoop overs hoop; in Loquela, 374: oversoop; Waasch Idiot. 292: hoop over hul, hoop over end. Vgl. ook: met iemand overhoop liggen, met iemand in oneenigheid zijn, hetzelfde als het Westvl. in stukken (stokken) met iemand liggen (Leopold I, 9 en De Bo, 1105 a). In het fri.: hja lizze mei elkoar oerdwêrs; hd. mit jem. überworfen sein. Hier kan gedacht worden aan twee worstelende personen, waarvan de een boven op den ander ligt; vgl. mnl. nederliggen met enen, het met iemand oneens zijn, met hem in onmin zijn. |
|