Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1718. Opdoeken,d.w.z. in eig. zin de zeilen opdoeken, nd. auftuchenGa naar voetnoot3); deze in breede vouwen neerleggen en daarna in de onderste dier plooien stijf oprollen en met kabelgarens bijeenbinden; daarna iets opheffen; afschaffen en met verzwegen object van personen: weggaan, uitrukken, opkramen (17de eeuw), mnl. cramen, eig. gezegd van een koopman, die zijne kraam opbreekt. Zie no. 229; Ndl. Wdb. VIII, 79; XI, 431; 948; Het Volk, 9 Dec. 1913, p. 2 k. 3; Bergsma, 91. |
|