Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1717. Opdirken,d.i. mooi aankleeden; ook opschikken, opsmukken; eig. ‘op zeeschepen de buitennok van den bezaans- of brikzeilsboom door middel van de dirken oplichten, in de hoogte halen; op binnenvaartuigen en bij de visschersvloot: de giek ophijschen door middel van de loopende dirk’Ga naar voetnoot1). Vandaar, evenals bij optakelenGa naar voetnoot2) en optuigen, aankleeden, opschikken. Zie Harreb. III, 52; Ndl. Wdb. XI, 426 en Nieuw Nederl. Taalmagazijn III, 255; vgl. fr. s'équiper. |
|