Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1711. Iemand een oorvijg (of oorveeg) geven,d.w.z. iemand een klap, een draai, een veeg om zijne ooren gevenGa naar voetnoot4), waarvoor in Vlaanderen soms ook gezegd wordt: iemand een mispel om zijn ooren geven (Schuermans, 381 a). Oorvijg is de oudste benaming; zie Kil.: Oorvijghe, alapa. In nd. dial. (te Kiel) komt ohrfeige (laat mhd. en mnd. orvîge) voor als naam van een klein gebak, in den vorm van een menschelijk oor; in Oberhessen is ‘ohrfeige’ een soort pannekoekGa naar voetnoot5). Voor dergelijke overgangen zie no. 1573Ga naar voetnoot6). Syn. was iemand een oorwante geven (Kil.) en iemand een oorband gevenGa naar voetnoot7), oorspr. een lap, een band om het hoofd, die zich bij de ooren verbreedt en tot verwarming dient; | |
[pagina 113]
| |
vgl. Leopold I, 58; Antw. Idiot. 693: iemand 'en koof(ke) (= fr. coiffe, soort van vrouwenmuts) geven of zetten naast iemand kooven (vgl. fr. calotter qqn; donner une perruque à qqn, iemand een standje geven); Schuerm. 431: oorlap (oorveeg). Het znw. oorveeg, in Zuid-Nederland oorvèèg, oorvaag, oorvage, oorva, schijnt eerst uit de vorige eeuw te dagteekenen; Halma, 453: Oorveeg, z.v. oorvijg, oorband, soufflet; Sewel, 592: Oor-vijg, a box on the ear; Afrik. iem. 'n oorveeg (-vyg) gee; Ndl. Wdb. XI, 190. |
|