1671. Zich niet onbetuigd laten,
eene navolging van het gri. οὐκ ἀμαρτυρητὸν ἑαυτὸν ποιεῖν, d.i. in letterlijken zin ‘niet nalaten getuigenis van zich te geven, zich openbaren in zijne handelingen’, in welken zin deze woorden voorkomen in Hand. XIV, 17; ‘bij overdracht en uitbreiding inzonderheid in toepassing op eten en drinken, feestvieren enz., van zijn aanwezen de zichtbare blijken geven door dapper mee te doen, flink toe te tasten; zie Ndl. Wdb. X, 1099-1100; Villiers, 89.