Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1621. Iemand (een gat of een rietje) door den neus boren,d.w.z. bedriegen, afzetten; oorspr. gezegd van een dier, dat een ring door den neus krijgt; en vandaar in het algemeen iemand pijnlijk aandoen, hem te pakken hebben, beetnemenGa naar voetnoot2), bedriegen (in dezen zin in de 17de eeuw ook iemand boren), snijden, afzetten; thans ook iemand iets (geld, loon) onthouden, waarop hij recht heeft. De uitdr. komt sedert de 17de eeuw voor. Vgl. Winschooten, 4: Iemand met een Avegaar door de neus booren: iemand groovelijk bedriegen; Cats II, 171 b: Sy boord' hem door den neus, hoe seer hy was geslepenGa naar voetnoot3); Westerbaen II, 268; W.v. Geck, 81; Tengnagel, Frick, 8: De luy zijn langer soo sot niet, dat s'er neus met ien avegaer laten deur-boren; Pluckvogel, 227: Sy heeft hem met een korte reden lustig door den neus geboort; K.U.E. 46; Kluchtspel III, 266: Zy zullen Anselmus met zijn weeten geen gat door de neus booren; Sewel, 520: Iemand iets door de neus booren, to cheat one of a thing; Halma, 86; Handelsblad, 29 Maart 1918 (O), p. 5 k. 5: Dat was een geleerde snuiter; die zou je geen rietje door z'n neus boren. Hiernaast iemand iets door den of uit den neus boren, iemand iets ontfutselen (Winschooten, 32); V. Avant. 277: Onze keukenmeid is mij daar door voorgekomen om my dat voordeeltje uit de neus te boren; Halma, 380: Iemand iets door den neus booren of ontfutzelen; Gallée, 6: iemand iets ût den nöze boren, door list doen verliezen; in de Hollandsche volkstaal: dat is je door je neus geboord, dat is je ontgaan (Ndl. Wdb. III, 544; Jord. II, 392); Nav. XVII, 150: iemand iets in den neus boren; Het Volk, 3 Oct. 1913, p. 5 kol. 1: Achttien vakantiedagen | |
[pagina 77]
| |
worden hem door den neus geboord. 't Is schande; Dsch. 160: As mijn baas mijn 'n gulde door de neus ken hale, dan doet-ie 't; Landl. 178: En dan de premie, die hun in deze armzalige tijden door den neus was geboord; J. Feith, Uit Piet's Vlegeljaren bl. 194: Die Braks had hem den laatsten dans met Hetty door den neus geboord, en dat kon hij hem niet zoo makkelijk vergevenGa naar voetnoot1); Nw. School, II, 259: De taalkundige man met de schraperigheid van een vrek er steeds op lettende of hem bij zijn lidwoord geen ‘ennetje’ door den neus geboord werd; Handelsblad, 27 Mei 1917, p. 7 k. 1 (O); Haagsche Post, 2 Febr. 1918, p. 131, k. 3; enz. In West-Friesland beteekent iemand door den neus boren, iemand een geheim ontlokken (De Vries, 85; vgl. fr. tirer les vers du nez à qqn.?). Ook in Zuid-Nederland kent men 't Is deur den neus geboord of 't verken is deur den neus geboord, doch in den zin van: het is te voren heimelijk beraamd of beslist (Antw. Idiot. 853; Schuermans, 407; Claes, 159); deur den neus of de neuze (geboord) zijn, een beetje dronken zijn (Waasch Idiot. 457; De Bo, 738; Antw. Idiot. 853), syn. van 'nen steek deur den neus hebben (vgl. fr. se piquer le nez, zich bedrinken), waarvoor wij zeggen een snee in den neus hebbenGa naar voetnoot2) of een scheet in den neus hebben (zie Ndl. Wdb. XIV, 350), syn. van een snip in 't oor hebben (Molema, 564). Bij Rutten, 153 wordt hij is (wel drijmaal) door den neus geboord opgegeven in den zin van: hij is zeer slim. Ook het Engelsch kende to bore through the nose, afzetten, in den nek zienGa naar voetnoot3). |
|