1601. Nat houden en pappen,
ook pappen en nat houden, d.w.z. drinken, brassen, volhouden, de zaak aan den gang houden; in obscoenen zin ‘coire’. Vgl. Nkr. VI, 13 April p. 4: Néén! zoo gewikst is Kolthek wel om dat sekuur te snappen; doch 't ware doel wordt slechts bereikt door ‘nat houden en pappen’; Nkr. III, 9 Mei p. 2:
Toen was 't nat houden en pappen,
Heel den lieven, langen dag.
Mijn gezicht blonk van de geestdrift,
Vgl. Boekenoogen, 1347: 't Is pappen en warm houden, gezegd als men druk in de weer is; Soldaten-courant, 9 April 1915, p. 4 k. 1: Daar komt een dikke meneer aanstappen, die blijkens zijn gang ook al geen vijand is van ‘pappen’. Vgl. naast dit wkw. pappen een znw. papper, drinker (Jord. II, 274) en het wkw. aanpappen, drinken, ook gezellig samenzijn onder een glaasje (Jord. II, 342; Barb. 63; Nkr. VII, 26 Juli p. 2), naast aanpapper (Zondagsblad v.h. Volk, 7 Maart 1914, p. 3 k. 2).