1599. Met (of uit) de nachtschuit komen,
d.w.z. laat komen; ook: iets nieuws vertellen, dat iedereen reeds weet. Vgl. W. Leevend II, 153: Wat zegt Mama? Dat weet jy wel, wat Mama zegt; kom maar zo niet uit de nagtschuit (doe maar niet alsof je er niets van weet), jou olyke Vos; Harreb. II, 115; Ndl. Wdb. IX, 1446; Boekenoogen, 920: Hij komt altijd met de nachtschuit; hij schreeuwt luid, maar vaart niet voor elven, gezegd van iemand, die (met ophef) oud nieuws vertelt. In Groningen: Altied mit de leste snik (jaagschuit) komen, altijd de laatste zijn (Molema, 388 b); in Friesland: hy is altyd mei 't lêste skip oan wal; voor Zuid-Nederland vgl. Tuerlinckx, 405: bij de nachtkar naar huis gaan, des nachts naar huis gaan; Antw. Idiot. 1912: met de nachtkar naar huis gaan, komen.