1593. Van de naald tot den draad,
d.w.z. van het begin tot het einde, van stukje tot beetje, van elje te melje (De Bo, 301). In de 17de eeuw te vinden bij Huygens VI, 41: Als ick 't al overslae van de naeld tot den draed, genoeghen is geluck in allerhanden staet; De Brune, Emblem. 351: Zy (de doovaers) en rusten noch en houden niet op, voor dat zy alles van de naelde tot den draed weten; Smetius, 55: Gy praet van den draet tot de naelde ende vande naelde tot den draet; Tuinman I, 195; Halma, II, 22; Harreb. I, 151; Jord. II, 208: Van naald tot draad kende hij de geschiedenis en de lotgevallen der voornaamste Zeedijk-booswichten. In Zuid-Nederland is de uitdr. eveneens bekend; zie De Bo, 301; Antw. Idiot. 1911: iet van 't naaiken tot 't draaiken vertellen; Waasch Idiot. 451; Rutten, 150; Schuermans, 401: iets van 't naaldeken tot draaiken (of den draad) vertellen, verhalen, enz., dat gelijk is aan iets met slotje en sleuter vertellen (bl. 628 a; vgl. De Bo, 1039 a); van stek tot paal ('t Daghet XII, 147) en Joos, 49: van een naadje tot een draadje uitleggen; bl. 62: iets weten van punt tot draad, gansch. In het Fransch zegt men eveneens de fil en aiguille, in den zin van ‘avec suite, avec ordre, avec régularité’; ‘locution prise du travail de la couturière, qui, après avoir mis un fil coud avec l'aiguille, et après avoir cousu avec l'aiguille, reprend du fil, et ainsi de suite’ (Littré II, 1671).