Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1548. Monnikenwerk,Ga naar eind1548d.w.z. vergeefsche arbeid, die veel geduld en tijd vereischt; noodelooze moeite, ‘dewijl de Monniken, in oude tijden, tot zekeren arbeid, hoe weinig die ook beteekende, verpligt waren, om niet ledig te zijn, al ware het ook, dat zij den volgenden dag vernietigden, hetgeen zij den vorigen gemaakt hadden’ (Weiland). Zie Kiliaen, 406: Muncks werck doen. Adag. Penelopes telam texere; inanem operam sumere; Servilius, 123: Monincs werck doen; Winschooten, 6: Het Varken de keel afsteeken, en dan laaten leggen beteekende eeven soo veel, als, een Breemer sijn, en Munniken werk doen; Smetius, 96: Monickenarbeijt, cum actum agitur; quod factum est mutatur et corrigitur, quod Monachi idem semper otiose agunt in sacris suis; Tuinman I, 29, die als beteekenis opgeeft: ‘een werk verrichten, dat niet deugt; noodeloozen of verhoetelden arbeid doen’; Tuinman II, 167; 232; C. Wildsch. III, 169; VI, 221; Br. v. Abr. Bl. I, 211: Hy, dien gy des een kwaaden naam geeft, zal immers weinig moeite neemen, om dien te herinneren, zo hy ten minsten overtuigd is, dat gy het by 't rechte eind hebt: wel overtuigd, dat het toch maar Munniken werk is; en dat hy maar aan den ouden brug arbeidGa naar voetnoot1), - zo als wy Amsteldammers dat noemen; V. Janus I, 290: Munnikken werk is uw dagelijksche arbeid, en gij hebt nooit gedaan, omdat gij altijd weder van voren af aan begint; Diamst. 114: 't Helpt geen verdommenis. 't Is monnikewerk; Dievenp. 58: Och! om u dat allemaal te vertellen dat is monnikenwerk; Ndl. Wdb. IX, 1079; nd. dat es Mönkearbeid (faule Arbeit; Eckart, 367). In het fr. zegt men: un travail de bénédictin; in Zuid-Nederland ook wel een Benediktijner werk. Zie Ter Gouw, Volksvermaken, 685; Stellwagen, Roomsche Woorden, 87. |
|