1535. Hij loopt met molentjes,
d.w.z. hij is niet goed bij zijn verstand, hij heeft een slag van den molen weg; fri, hy rint mei moultsjes; gron. mit meulntjes loopen (Molema, 542), hetzelfde als het 18de-eeuwsche hij loopt in den rosmeulen (Halma, 550; Ndl. Wdb. XIII, 1407). Vgl. Brederoo, Moortje, 1590: U hooft gaet als een muelen: sinje met de kop equelt?; Gew. Weeuw. III, 48: Die Wijn is sterker dan ik dacht, die zou my de kop wel dol maaken, en met 't Molentje doen loopen; Halma, 358: Hij loopt met molentjes, il a un coup de hache, il a le timbre fêlé; Sewel, 496: Met molentjes loopen, to be a little crack-brained; Hoffham, Nagel-Geschrift (anno 1801), bl. 6, waar een boer, die boos is, omdat hem in het spel zulk een laffe rol is toebedeeld, uitroept:
Ik roep nog mok; verdord! ik bin gien prul:
Me waif speult veur prinses, en ik loop mit de meulen!
Harrebomée I, 327: Hij heeft een molentje in het hoofd, hij is gek; Nest. 108: Nu begrijp ik dat de jongen half gek is: zijn vader loopt met molentjes. Dial. 't Zijn maar molentjes, het is maar gekheid. De bedoeling zal wel zijn, dat iemands gedachten als de wieken van een molen hem in het hoofd ronddraaien, zich niet bij éen punt kunnen bepalen, dus dat het hem omloopt (no. 948). Reeds vroeg heeft men hieraan gedacht, blijkens Dboeck der Amoreusheyt (anno 1580), bl. 99, waar tot een ‘dwaes’ gezegd wordt: ‘ick sie wel dat touwent te deghe den muelen draeyt’, Kiliaen stelt molen gelijk met mallaerd, homo phantasticus, qui variis phantasmatibus et deliriis agitatur, tanquam mola ventis. Vgl. ook Cesare Ripa, Iconologia, vertaald door D.P. Pers, anno 1644, waar de ‘sotheyt’ of ‘malligheyt’ wordt afgebeeld door ‘een vrouwe die slordigh gekleet is, lacchende om een Meulentjen, dat iemand in de hand heeft, daer mede de kinderkens ommeloopen, en dat door den Wind gedraeyt wordt’; en waar iets verder de ‘Sotheyt, Geckheyt, Dwaesheyt’ wordt voorgesteld door ‘een bedaegt