1509. Iets voor het mes hebben,
d.w.z. iets in het vooruitzicht hebben; eig. iets (bijv. een stuk vleesch) te snijden hebben, een maaltijd in het vooruitzicht hebben. Zie Tuinman II, 33. Hier en daar nog in gebruik, o.a. in Twente en in Groningen; zie Molema, 261 b: Wat veur 't mest (= mes) hebben, pret, feest in 't vooruitzicht hebben, ook: een goeden maaltijd hebben. Bij Van Dale luidt de zegswijze: er is wat voor het mes, er is iets te eten, (ook) er is heel veel werk af te doen, dus in denzelfden zin als veel voor den boeg, voor de borst hebben. In Zuid-Nederland (Kl. Brab.) iets voor den tand hebben (zie Antw. Idiot. 1220).