1495. Van meet af (aan),
d.w.z. van voren af (aan), op nieuw, vooral verbonden met het wkw. beginnen. Onder de meet, lat. mêta, grenszuil aan het einde van een renbaan, grens, 17de eeuw ook meta, verstaat men de streep, die het uitgangspunt is van den worp bij het knikkeren en andere spelen. Vgl. Harreb. II, 73; Ndl. Wdb. IX, 444; zuidnl. van de meet af aan naast meetje schieten, naar de meet billen, brillen; ook aan de meet zijn, aan 't einde zijn (Antw. Idiot. 802; 1892); Boekenoogen, 626-627; Molema, 258 b; V. Weel, 123 en het Westvl. van lint gaan, van meet af beginnen. In Limb. van der â (meta?) beginnen; fri. fen 'e mient ôf.