Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1450. Iemand lusten,Ga naar eind1450eene Bargoensche uitdr. voor iemand aandurven, met iemand willen vechten; Köster Henke, 42: lussen, ik lus hem, ik wil met hem vechten, ik durf hem aan; Handelsblad, 22 Aug. 1913, p. 2 k. 1 (avondbl.): Zij stoven op tegen den veldwachter; de eerste beet hem toe: Denk er om dat ik je lust; er aan zal je!; Amst. 147: Ik lust er wel tien zoo as jij! bl. 148: Ik heb trek in je, ik lust je, begin dan! Boefje, 121: Wat let me, of ik geef 'm 'n kink tege ze oog. - k Lus 'm, al het ie nou 'n kachelpijp op ze luize kop; blz. 140: Tegen háár zouwe ze anders niet beginne - zij lustte ze wel, al was ze maar 'n vroumensch. Iemand niet lusten, niets van hem willen weten, o.a. Boefje, 33: Ze lustten 'm ommers toch niet, omdat ze n'm allemaal konne as dief; Landl. 10; Zondagsbl. v. Het Volk, 1905, bl. 260: Niemand lust daar (in het vreemde land) den hongerlijder, die heelemaal geen vak kent; Jord. II, 53; 277; 356; enz. |
|