Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1445. Op zijn luimen liggen,Ga naar eind1445d.w.z. loeren op iets, op de loer liggen. Vgl. mnl. lumen, achterdochtig aanzien, belagen; Kiliaen: Luymen, incedere capite terram versus prono et observare, insidiareGa naar voetnoot1); Plantijn: Op sijn luymen leggen, estre aux embuches, studere insidiis. In de 16de eeuw komt ook voor op zijn luymkijn (luymken) liggen (Van Vloten, Geschiedz. I, 218; 222); zie ook Sart. II, 5, 40; IX, 70; Hooft, Ged. I, 233: op zijn lujmpjen leggen; II, 404: op haer luim leggen; Vondel, Maria Stuart, 472: op zijn luim liggen. Hiernaast ook, evenals thans, op zijn luimen liggen in Heemskerk's Arcadia, 81; Asselijn, Jan Kl. 120; C. Wildsch, III, 59; Tuinman I, 246; Halma, 329; Sewel, 465 en andere door De Jager, Frequ. II, 368 genoemde plaatsen. Thans hoort men volgens Schuermans, 354 nog te Antwerpen op zijnen luim liggen, op zijnen loer liggen (Antw. Idiot. 782: op de luim liggen); De Bo, 355 en 652 stelt op iets geluimd zijn gelijk aan ‘er zin op hebben’ (Waasch Idiot. 246), waarmede te vergelijken is op iets verluimerd liggen, zeer gretig zijn naar iets (Waasch Idiot. 699). Het is niet met zekerheid te zeggen of wij in onze uitdr. met de onbepaalde wijs of met het meerv. van het znw. te doen hebben (vgl. naar iemands pijpen dansen). Zie het Mnl. Wdb. IV, 882 en vgl. de door Van Dale vermelde uitdr. op zijne luipen liggen; Boekenoogen, 598: op zijn luimpie leggen, op de loer liggen, op het punt (iets te doen). Syn. in de 16de eeuw zuidndl. op zijn lonk of lonken liggenGa naar voetnoot2). |
|