Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1424. In het lood staan,d.w.z. recht staan, in den haak zijn (no. 743). Met lood wordt hier bedoeld het paslood, schietlood, dat de metselaar of de timmerman gebruikt, om te zien of iets recht (vgl. loodrecht) staat en niet helt. Vandaar in het mnl. de uitdr. te lode staen, met het paslood worden onderzocht; vgl. Halma, 323: Wel in 't lood staan, regt naar 't paslood staan (zie Huygens, Hofwijck, vs. 2388; Ndl. Wdb. VIII, 2706) en bij Harreb. II, 35 b: Alles komt weer in 't lood, de zaak is in orde; Gallée, 26: 't Gezichte gôd in 't lood hebben, een regelmatig gezicht hebben. Hierbij behoort ook de uitdr. uit het lood hangen, scheef hangen; ook van iemand die scheefhangend op een stoel zit; bij P.C. Hooft, Ged. I, 185: uit het lood wijkenGa naar voetnoot3); mnl. buten den lode gaen, in de war gaan (Mnl. Wdb. IV, 785); De Bo, 646; Waasch Idiot. 809 en Rutten, 134 citeeren: in zijn lood zijn, in zijn behoorlijken stand zijn; uit zijn lood | |
[pagina 571]
| |
zijn, verlegen zijn, onthutst zijn; uit (of van) zijn center zijn (Schuerm. 87); in zijn lood komen, op zijn pas komen; zie ook Schuermans, 348 b; Teirl. II, 219; Antw. Idiot. 774 en Joos, 85: uit zijn lood geslagen (of geslegen) zijn, onthutst zijn; Jord. 255: De luidruchtigste en overmoedigste meid sloeg hij met altijd scherper en kwetsender scherts uit 't lood; Nkr. IX, 4 Dec. p. 8: Nou ja! nou ja! raasde Piet, een weinig uit het lood geslagen; Handelsblad, 21 Nov. 1914, p. 1 k. 5 (avondbl.): Misschien ook hoopte de Duitsche overheid door die bijzonder hooge straf de inwoners van Brussel zóózeer uit hun lood te slaan, dat een nieuw vergrijp van wie ook voor de toekomst uitgesloten was; synoniem: uit zijn vierkant zijn (Waasch Idiot. 712); uit de treklijn zijn (Peet, 132). Zie no. 1405 en vgl. fr. sortir d'aplomb, perdre son aplomb, van zijn stuk raken.Ga naar voetnoot1) |
|