1387. In lichte(r)laaie,
d.i. heftig brandend. Laaie is hier het mnl. laeye, vlam, in welken zin dit woord in Zuid-Nederland nog zeer gewoon is; zie Mnl. Wdb. IV, 40; Ndl. Wdb. VIII, 848; 1987 en Kil.: Lichte laeye, flamma rubra, rutila; 17de eeuw ook lichtelage. Vgl. De Bo, 600: laai, het vlammen van 't vuur, flakkerende vlam; het huis stond in vlam en laai, een huis in laaie zetten; Schuermans, 319; Waasch Idiot. 397: het is lichtelaaie aan 't branden, regenen, donderen, welk lichtelaaie te vergelijken is met het vroegere (te) lichte(r) lage, in volle vlam, heftig, naast aan of van lichter lage. Het znw. laai werd ook als bijv. naamw. gebezigd, dikwijls verbonden met licht; vgl. bij Huygens II, 187: 't luchterlage licht en in lichtelaaie vlam of gloed, dat sedert de 18de eeuw voorkomt (Halma en Sewel), en niet in het gebruik mag worden afgekeurd. Vgl. ook het hd. lichterloh brennen; eng. in a light low (Prick); fri. yn ljuchtelaeie; ljochte-lôge.