Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1356. Een schoone lei,Ga naar eind1356voorkomend in de uitdr. een schoone lei hebben, d.i. geen schulden (ook fig.) hebben; niets op zijn kerfstok hebben; op een lei werd (of wordt) iemands debet aangeteekend; Harrebomée II, 15: De lei is schoon; Haagsche Post, 3 Juni 1922, p. 850: Deze Duitsche voormannen zouden bereid zijn het risico te loopen, dat Duitschland bankroet slaat en zijn schulden aan zijn eigen onderdanen verloochent, teneinde althans de schoone lei te krijgen, waarmee men uit zijn faillissement te voorschijn treedt; p. 849: Zoodoende kon het zijn verplichtingen nakomen en de lei schoonvegen. Ook in den zin van ‘een geheele nieuwe toestand’; zie Opr. Haarl. Cour. 15 Juli 1921, p. 6 k. 4: Wij hebben gemeend goed werk te doen door aan alle leerkrachten ontslag te verleenen, opdat uwe commissie zou komen te staan voor een schoone lei. |
|