Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1347. Ledigheid is des duivels oorkussen,Ga naar eind1347d.w.z. ledigheid leidt tot allerlei kwaad, is de oorzaak van veel slechtheid; vgl. Jesus Sirach XXXIII, 27: multam enim malitiam docuit otiositas, want de ledicheyt leert veel quaets; en het lat. nihil agendo homines male agere discunt (Otto, 9). Dezelfde gedachte vindt men ook uitgedrukt in Lsp. III, 3, 177 vlgg.; Proza Sp. d.S. 62 a; in Con. Somme, bl. 253: Saertsheit of dertenheit van herten, dat is des duvels coets. Oorspronkelijk zeide men in onze taal: een leegh mensch is een duyvels oorkussen (= hoofdkussen)’, dat wil zeggen: een luiaard is een plaats, waarin de duivel zich gemakkelijk neervlijt; daar ligt hij als in een bed op een oorkussen ter ruste en broedt dan allerlei kwaad; vgl. Cats 2, 287 a: In een ledig hert, daar wascht ongure lust, en 't is de rechte peul, daer op de duyvel rust. In de 16de eeuw lezen we: een ledich mensch is een pluemkussen des viants (Tijdschrift XXI, 203); bij Coornhert I, 387 d: Ende want de slaperighe Ledigheydt een ghemackelijck oorkussen is alder zonden, ja alder Duyvelen zelve, so moet elck vermijden haer gheselschap. Zie Ndl. Wdb. XI, 119; VIII, 1227; XII, 1436; Taal en Letteren III, 263 vlgg.; De Dekker I, 146: De Droes maeckt (zoo men zegt) zyn' hoofdpeul van den legen; De Brune, 491: Een le'egh mensch is een duyvels kussen; Van Effen, Spect. IX, 110; C. Wildsch. II, 175; Sewel, 440; Harreb. I, 164; Villiers, 72; Wander III, 791-792: Müssiggang ist des Teufels Ruhebank (oder aller Laster Anfang); Eckart, 319: Leddiggang is des leidigen Düvels Howetküssen. |
|