1336. Op zijn lappen krijgen,
d.w.z. slaag krijgen, op zijn jak, zijn huid, zijn kop, zijn ziel krijgen; eig. op zijn kleeren krijgen. Vgl. Van Effen, Spect. II, 220: Een brief, in welken ik geen kleintje op de lappen kryg; zie ook Spect. VI, 150; Molema, 238: Iemand wat op de lappen, op de litsen, op pokkel, op 't jak, op hoed (huid), op pens, op nek, op rös geven, een pak slaag toedeelen, afrossen, en vgl. het oostfri.: hê hed wat up de lappen kregen; nd. enen wat up de Lappen geven (Eckart, 309). Zie no. 126 en 978 en vgl. W. Leevend, IV, 87: Ook zit ik ze (de schoonmaaksters) altoos agter de lappen.