1265. Eén bonte kraai maakt nog geen winter,
hetzelfde als één zwaluw (of één ooievaar) maakt nog geen zomer (Harreb. II, 146), d.w.z. men kan geen algemeene gevolgtrekking maken uit een enkel voorkomend geval, evenals men uit het verschijnen van een enkele bonte kraai kan besluiten, dat de winter in aantocht is of zeer koud zal zijn. Sedert de 16de eeuw is dit spreekwoord bekend; zie Servilius, 49*: een bonte craye en maect geenen winter; zoo ook bij Campen, 101: eene kreye can ghien colt winter maecken; bij Sart. I, 8, 61: een bonte kray maeckt geen koude winter; Spieghel, 286; Brederoo II, 369, 666: Een kray geen winter maakt; Sewel, 415; Tuinman I, 369; Rutten, 279; enz. De Franschen zeggen une hirondelle ne fait pas le printemps; de Eng. one swallow does not make the spring; hd. ein bunte Krähe macht kein Winter (Wander II, 1563); eine Schwalbe macht keinen Sommer (Wander IV, 412-413); mlat. una hirundo non facit ver; ver non una dies, non una reducit hirundo; gri. μία χελίδὼν ὀυ ποιεῖ ἔαρ (Aristoph.).