Wdb. III, 2722; Bergsma, 91; Molema, 86; Gallée, 9). In het middelnederlandsch reeds bekend: enen te cort doen; zie het Mnl. Wdb. III, 1945 en verder Van Lummel, 133; Vondel, Gijsbr. v. Aemst. vs. 413; Brederoo, St. Ridder, vs. 1211; enz. Zich zelven te kort doen, zich het noodige onthouden, ook zich dooden; vgl. Halma, 284 die het vertaalt door se tuer; De Bo, 560; Rutten, 121; Antw. Idiot. 699 (zijn eigen te kort doen); Molema, 417 b; Villiers, 67. In geheel Zuid-Nederland heeft te kort doen de beide beteekenissen; fri. yen sels te koart dwaen.