Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1236. Op heete (of gloeiende) kolen zitten (of staan),d.w.z. ongeduldig, ongedurig zitten (of staan); telkens heen en weer schuiven, als teeken van ongeduld, gewoonlijk wanneer men in afwachting van iets isGa naar voetnoot2). Vgl. Sartorius IV, 15: haest u niet, ghy sit op gheen heete colen; Hooft, Brieven, 184; 403 en 431; Poirters, Mask. 41; Huygens, Hofw. 609; Paffenr. 197; C. Wildsch. III, 22; Van Effen, Spect. IV, 19; Halma, 280; Sewel, 409; Harreb. I, 430; Antw. Idiot. 1834; Teirl. II, 165; | |
[pagina 491]
| |
Waasch Idiot. 764 en Joos, 101. Synonieme uitdrukkingen zijn: op destels zitten; op netels zitten (De Bo, 226; 737; Eckart, 485); op heete doornen staan (Rutten, 217 a); op heete steenen gaan (Antw. Idiot. 1177); op een hekel zitten (Antw.); op heet ijzer staan (of zitten) of op 'n heet ijzer staan, buitengewoon ongeduldig zijn, ook in een zeer neteligen toestand verkeeren (Teirl. II, 71); op knipnagels zitten (Harreb. III, LXXXIX a en Molema, 211 a); Villiers, 65. Te vergelijken is eene uitdr. als de grond brandt onder zijne voeten (hd. ihm brennt der Boden unter den Füszen; fr. les pieds lui brûlent), om aan te duiden, dat iemand ergens niet wil blijven, er vandaan wil, of er zich althans niet thuis of op zijn gemak gevoelt (Ndl. Wdb. V, 1093). Vgl. fr. être sur des charbons ardents, des épines, la braise; hd. wie auf (glühenden) Kohlen sitzen (oder stehen); oostfri. hê steid up gleinige kölen; fri. hy sit op hjitte koallen; eng. to be on tenter-hooks, on pins and needles; to be on thorns, on brambles (Prick, 60); to sit on hot plates. |
|