Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1187. Dat gaat er in als klokspijs,d.w.z. dat gaat er gemakkelijk in. Onder klokspijs verstaat men in den eig. zin metaal, waarvan klokken gegoten worden. Kiliaen vertaalt klock-spijse door aes caldariun: es fusile: aes aeramentis fundendis aptum, dus gesmolten, vloeibaar metaal, dat gemakkelijk gegoten kan worden en gloeiend uit den oven in den vorm schiet. Vandaar bij Brederoo, Moortje, vs. 2639: Hielle peper-huysjes met suycker-erreten, met kabbeljaus ooghen en kapittel-stocken,
Dat pleech onze Arent voor klock-spijs, met huydt en met hayr in te schocken,
d.w.z. die sloeg hij gemakkelijk, zonder eenige moeite naar binnen; hij goot het er in, even vlug en gemakkelijk als klokspijs in den vorm vloeit. Vgl. J.v. Hoven, Schilderij van de Haagsche Kermis, 1715, bl. 11: Gedroogde schelvisch, schol, heel smaakelyk om te eeten
Die worden overal voor klokspys opgegeeten.
De Bo, 536, die uit F. van den Werve (anno 1777) citeert: tegen iemand als klok-spijs uitvallen, d.i. ineens, plotseling tegen iemand uitvallen, en uitvallen als klok-spijs, van onbedachte woorden, ze uitflappen; in het Limb. dat komt er uit wi klokkespijs, dat komt er uit geperst ('t Daghet XII, 97). Uit deze bet. ‘iets dat gemakkelijk naar binnen gaat’, ontwikkelde zich die van iets lekkers, eene lekkernij, in welken zin het in de twee eerste plaatsen ook kan worden opgevat; voor de 18de eeuw zie Halma, 270, die klokspijs omschrijft door ‘kost die men gaerne eet’, en Tuinman I, 98: Dat smaakt als klokspys, d.w.z. 't is zeer lekker; in Jong. 20: Gestampte rooie kool was klokspijs voor d'r lui. Zie verder De Bo, 536; Schuermans, 255 b; Antw. Idiot. 439; Teirl. II, 149: 't loopt (of gaat) er in gelijk klokspijze, het loopt er zeer gemakkelijk in (van spijs of drank); Taal en Letteren, 1899, 165-168 en vgl. het fri.: it giet er yn as slaed (zie ook Draaijer, 37); elders: dat gaat er in als boter, als vet (Taal en Letteren IX, 228), als gesneden koek (in Het Volk, 21 Oct. 1913, p. 5 k. 1); gelijk haver (Antw.), als Gods woord in een ouderling (M.z.A. 175), 't valt er in als een tekst in een ouderling en een borrel in een aanspreker (Goeree en OverflakkeeGa naar voetnoot1)), | |
[pagina 471]
| |
in een student (dit laatste bij Molema, 181 b); in een diaken; dat vâlt er in as 't gat van 'n boeren arbaidr in 'n blauwloakensche boksem (Volkskunde XIV, 165); fri. dat giet sa glêd as in klontsje, enz. In Breda: dat gaat af als klokspijs, dat vindt veel aftrek (Hoeufft, 304), hetzelfde als dat gaat weg als koek (Harreb. I, 426 a); vgl. hd. abgehen wie die warme Semmeln; eng. to go off like hot cakesGa naar voetnoot1). Syn. is in de 18de eeuw slokspijs (Spaan, 189; 216). |
|