1163. Klagers hebben geen nood.
Deze meening bestond in de 17de eeuw, blijkens De Brune, 161: Zulck een die claeght, als 't eynden raed, die nochtans niet en heeft yet quaed. De spreekwijze in onzen vorm vond ik het eerst in de 18de eeuw bij Halma, 265: De klaagers hebben geen nood, ceux qui se plaignent sont le moins à plaindre; Sewel, 390 citeert iets anders: Klaagen heeft geen nood, roepen heeft geen brood, those that complain are often rich, and those that brag have many times no bread; Harreb. I, 97: Klagers lijden zelden nood, pogchers hebben schaars het brood; oostfri. de klagers hebben gîn nôd; harn de puggers man brôd (Dirksen II, 51); zie verder Wander II, 1362: der Klager hat wol, wenn der Prahler nur etwas hätte (vgl. Eckart, 268); der Kläger hät ken Nuth, an der Strönchser hät ken Brud; fri.: kleijers ha gjin need en sprekkers (poffers) ha gjin brea; Rutten, 113: die klagen hebben brood, die stoffen hebben nood; in Antw. Idiot. 654: klagers hebben geen nood en stoefers hebben geen brood; Waasch Idiot. 343 b: geeft den boffer een brood, de klager heeft geen nood; Schuermans, Bijv. 161 b; De Bo, 159 b; Teirl. 193.