1160. Een klad op iemand werpen; iemand een klad aanwrijven,
d.w.z. iemands goeden naam bezoedelen, een vlek of smet op iemands karakter werpen, hem een smet aanwrijven, hem bekladden; eig. wil een klad, mnl. cladde, zeggen: een vlek, modder of ander vuil, een klodder, een rochel (Mnl. Wdb. III, 1454); in Antw. is een klad een samengedrukte, kleine hoeveelheid slijk, mortel, mest, sneeuw, enz.; vgl. Teirl. II, 136: kladde, kleine hoeveelheid, brok van iets dat bevuilen kan, als slijk, modder, mest, boter en dergelijke dingen; bij Tuerlinckx, 571: smoutplek, vlek in de faam. In de 16de eeuw bij Sartorius II, 9, 20: hy sal u een kladde achter u rugh geven, ter vertaling van tinctura Cyzicena te tinget; in de 17de eeuw vinden we bij Poirters, Mask. 126: Soo sal oock iemandt, al waer hy onnoosel, door den onbehoorlijcken, sinnelijcken ende lichtveerdighen handel een cladde blijven aen-hanghen; bij De Brune, Bank. I, 128: Vele menschen zijnder, die yemand zeer lichtelick een kladde aen-wrijven; zoo ook Sewel, 391: Iemand een klad aanwryven (of op den hals werpen), to cast a reproach