1133. Om de keur niet van de balk willen vallen,
d.w.z. geene voorkeur hebben in eene zaak; het eene al even slecht als het andere vinden. Zie Con. Somme, 156: Ic en viele om die core van den balke niet; Sart. III, 1, 12: Ick viel om die keur van die balk niet, de duplici malo dici solitum, ut non magni referat utrum elegeris; ook bij Coster, 519, vs. 717; Brederoo III, 237, 25; Lichte Wigger, 7 r; J.v. Heemskerk, Arcadia (ed. 1756), bl. 34. De oorspr. bet. moet zijn ‘de beide gevallen staan zoo, dat ik mij niets onaangenaams zou willen