1125. Iets of iemand op de keper beschouwen (of bekijken),
d.w.z. iets zeer nauwkeurig beschouwen. De wever verstaat onder de keper de kettingschering met den inslag, wat de Franschen tissure, bij fijner werk filure en bij grover croisure noemen. Wanneer men nu de fijnheid of de grofheid van het weefsel, b.v. van laken, onderzoeken wil, drukt men het wollige, harige, waarmede de grond van het weefsel bedekt is, tegen den draad in, een weinig terug en van 't geen nu bloot ligt, zegt men: dat is een fijne, of ook, een grove keper; zie Clarisse, Natuurkunde, bl. 403 en vgl. het bij Sart. Il, 4, 87 voorkomende: een dinck op den uyttersten draet ondertasten. Beziet men derhalve een weefsel tot op de keper, dan wordt dit zeer nauwkeurig gedaan; ook in het oostfri.: nau op de Käper sên. De uitdrukking wordt in de 18de eeuw aangetroffen in Br. v. Abr. Bl. I, 208: Beschouw Gods ouwe Jooden eens op de keper; vgl. ook V. Janus III, 220; Harrebomée I, 392; Villiers, 60; Gunnink, 145; O.K. 147: 'k Heb jelui nu allebei eens op den keper bekeken; Schoolm. 87; Afrik. Iets op die keper beskou.