1119. Hij meent dat keizers kat zijn nicht is.
In de 18de eeuw aangetroffen bij Tuinman II, 56: ‘Zy meent dat 's Keizers kat haare nicht is. Dit zegt men schertzende van eene, die zich belachelyk laat voorstaan, dat zy voor wat groots moet aangezien worden’; Wolff en Deken, Willem Leevend I, 257: Nu beelt gy UE. magtig wat in en denkt, dat 's keizers kat jen nigt is, en och heer! het biest kent je niet eens; Adagia, 33: Hy meynt dat Keysers kat syn nichte is, omnes prae se contemnit; Van Eijk II, 50; Harreb. I, 387; Nkr. III, 1 Aug. p. 2: Die heeren voeren 'n toontje alsof keizers kat hun nicht is. De zegswijze is ook algemeen in Zuid-Nederland bekend; zie Antw. Idiot. 626: Meenen dat 's keizers kat uw nicht is, zich veel laten voorstaan, trotsch zijn; Rutten, 108; De Bo, 498: Zou men niet zeggen dat keizers kat zijne nicht is, en 't en is geen vriend, zegt men van eenen trotschaard; Teirl. II, 115; Ndl. Wdb. IX, 1931; VII, 1793.