1114. Een (groote) keel opzetten,
d.i. hard beginnen te schreeuwen; vgl. Vondel VIII, 586: De mackers volgen hem al roepende, en elck zette een keel op; Halma, 258: Eene groote keel opzetten, hard schreeuwen, crier bien fort, waarin opzetten de beteekenis heeft van openzetten, openen; Harreb. I, 390; Afrik. een keel opset; vgl. 18de eeuw: eene keel of een bakkes openzetten, vervaarlijk schreeuwen; Teirl. II, 124: de keel opezetten, de keel openzetten, zeer hard schreeuwen; een keel opzetten als een mager varken (in Nkr. III, 1 Mei p. 2) en de bij Sewel, 610 vermelde zegswijze ‘een leelyke mond opzetten, iemand leelyk toesnaauwen’. Syn. was in de 17de eeuw een keel, een klok opsteken. Thans ook een wafel opzetten of opscheuren; vgl. Nkr. II, 11 Oct. p. 2: Voor wat staat ie op z'n achterste pooten en zet ie zoo'n wafel op? Eng. to set up one's throat.