1110. Zich katoen houden,
d.w.z. zich stil, bedaard, rustig houden; katoen beantwoordt aan het Hebreeuwsche qatôn (qôtaun), dat klein beteekent (Dozy, Oosterlingen 52). In het Groningsch: hol joe moar ketoen en 't is dood ketoen, het is er stil, doodsch; er is geene drukte (Molema, 197 a); fri. hâld dy mar ketoen of deaketoen; Harreb. I, 389: Het is er dood katoen, daar is niets te doen, het is er stil; Köster Henke, 30; Jord. 72: Toch moest ie zich katoen houën; blz. 159: De dood-katoenen Frans Leerlap; B.B. 25: Jantje, nu zul je je zelf katoen houden en geen kromme figuren maken; bl. 31: Hou je eigen maar katoen; Jord. II, 374: Komp ie doodketoen..... op honk na 'n paar ure se sperrewer (paraplu) halen; 387: Hou je katoen Piet.