Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1099. Zijn kat (of poesGa naar voetnoot1)) sturen (of zenden),d.w.z. niet verschijnen; niet komen, waar men verwacht wordt; Prov. Comm. 699: Tseynt menich sinen hont, daer hi selve niet comen en wil; | |
[pagina 432]
| |
mlat.: Mittimus interdum quo nolumus ire catellum (Wander II, 856); Valentijn, O.I. II, 2, 128 a; Tuinman II, 201: Hy stiert zyn kat, dat zegt men van yemand, die ergens zelf niet komt, noch daar na omziet, zo dat men zich van hem niet meer bedienen kan, dan of hy zyn kat had gezonden; Harreb. I, 387: Hij stuurt zijn kat, men zegt dit van iemand, wien men te vergeefs wacht, en past het byzonderlijk toe op den persoon, die de voldoening eener achterstallige rekening lang laat uitblijven; Van Eijk, 44; Ndl. Wdb. VII, 1793; De Tijd, 29 April 1914, p. 5 k. 1: Zij wenschten de aanwezigheid van Zijne Excellentie (Theobald von Bethmann Hollweg) in de begrootingscommissie. Maar Theo zond zijn poes in den vorm van een brief aan den voorzitter; De Bo, 498: Hij zendt er zijne katte naar toe, hij wacht zich wel van daar te gaan; hd. er schickt seine Katze, bekümmert sich selbst um die Sache nicht (Wander II, 1204). |
|