1060. Het gouden kalf aanbidden,
toespeling op het gouden kalf, dat de Joden aan den voet van den berg Sinaï aanbaden: onderdanige hulde aan rijke lieden bewijzen; of wel, zooals ook in Zuid-Nederland, met zijn gansche hart aan rijkdom hangen. Zie Ndl. Wdb. I, 69; VII, 930; Exod. 32, 4 en Zeeman. 252, die o.a. opmerkt: ‘De hoofdzaak bij dien beeldendienst was niet het goud maar de stier. Anders is het in het aanstonds genoemde spreekwoord, wanneer wij van de aanbidding van het gouden kalf, van het zich buigen voor het gouden kalf spreken, dan bedoelen wij daarmee bepaald den dienst van het goud, de afgoderij met geld en goed gepleegd. Maar omdat de Israëlieten aan den stierendienst zeer gehecht bleken, die zinnebeelden der godheid gedurende verscheidene eeuwen met hooge ingenomenheid vereerden en deze vereering door de profeten streng veroordeeld werd, gaf deze eeredienst onzen met den Bijbel bekenden landgenooten een indrukwekkend beeld aan de hand voor de overmatige en onheilige liefde tot geld en goed’. Vgl. fr. adorer le veau d'or; hd. das goldene Kalb anbeten; eng. to worship the molten (or golden) calf.