Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1047. Zich de kaas niet van het brood laten eten,d.w.z. zich goed kunnen verdedigen, geen stumperd zijn, haar op de tanden nemen, zich het gras niet van onder de voeten laten maaien; zijn pottagie niet laten nemen, zooals vroeger ook gezegd werdGa naar voetnoot1). Eig. luidt de uitdr. hi en sal hem sinen kase ende broot niet laten nemen, zooals bij Servilius, 191* staat en ook bij Winschooten, 242; Sart. III, 8, 96; Tuinman I, 54; Willem Leevend VIII, 233; Langendijk, Don Quichot, 34; Esopet, De ontdekte eenhoorn, 3 en Ndl. Wdb. III, 1542 te vinden is. Bij De Brune, 76 is sprake van kaas of brood, en in het ofr. kende men laisser manger son pain in den zin van se laisser maltraiterGa naar voetnoot2). Zie ook Heinsius' Vermakelyken Avanturier I, 159: Wel wetende, dat Belindor geen vogel was, die sig syn kaas en brood (gelyk men segt) wanneer hy honger had, nemen liet. In het Mergh, 2de deel, 25, vinden we: hy sal hem zyn kasenbroot niet lae(ten?) nemen, waar kasenbroot de copulatieve verbinding is van kaas en brood, dat herinnert aan het mnl. casenbroot en den geslachtsnaam De Casembroot; evenzoo nog bij Potgieter 1, 4: (Onze voorouders) lieten zich hunne kaas en brood door die groote Heeren niet ontnemen. De zegswijze in den tegenwoordigen vorm vindt men bij Harreb. I, 97: Ik moet zien dat men mij de kaas niet van het brood afhale; Amst. 72: Jij laat de kaas ook niet van je brood eten; Jord. 263: Je kon hem de kemijne ook niet van z'n keggie afsnoepen; Nw. Amsterdammer, 17 April 1915, p. 3 k. 3: De tijden zijn voorbij, dat we ons de kaas van het brood lieten eten; Handelsblad, 30 Mei 1915 (ochtendbl.), p. 6 k. 5: Ze laten voortaan om den dood de kaas niet eten van hun brood; Nw. School, III, 193: Nou moesten ze bij hem aankomen met hart-voor-je leerlingen en met collegialiteit met je kaas-niet-van-je-brood-laten-eten. In Zuid-Nederland is de uitdr. ook bekend; zie Schuermans, 213 a; Tuerlinckx, 298: hij zal de kaas niet van zijn brood laten halen, waarvoor ook gezegd wordt: hij zal het vleesch van zijn brood niet laten halen (Schuermans, Bijv. 376 b; Rutten, | |
[pagina 409]
| |
261 en Antw. Idiot. 304; 633); zijnen kaas laten pikken ('t Daghet XII, 159) naast zij laat het spek niet van haar bord halen; z'n laat 't vleesch van heur talloor nie langen (zie De Cock1, 169); zijn beetje niet laten pakken (Waasch Idiot. 782), waarvoor men volgens Eckart, 492 in Pommeren zegt: he lett sik nicht dat Spek ût 'n Kôl tên (ziehen). De Duitschers zeggen: sich (nicht) die Butter vom Brot nehmen lassen; in het Fransch is bekend: ôter à qqn son beurre; in het Friesch: hy lit him de tsiis net fen 't brea ite of hi lit him de sûker net fen de rys ite. |
|