Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1034. Een Judas,d.i. een verrader, een valschaard, een huichelaar (sedert de 16de eeuw; Ogier, 252); ook als algemeen scheldwoord gebruikt, ellendeling, plager, terger; eig. de discipel van Jezus, die hem verraderlijk aan de Joden overleverde; zie Matth. XXVI, 14-15 en vgl. Ndl. Wdb. VII, 473. Vandaar ook een Judastronie, een Judaskus (bij Servilius, 12*; De Brune, 21; Ndl. Wdb. VII, 476); een Judaskneep (bij Witsen, 168), een Judaslach, enz. Evenzoo in vele andere talen; zie Wander II, 1030-1031. Als algemeen scheldwoord vindt men het in Kalv. I, 73: Deze belagers, deze afgunstigen, deze judassen; Sjof. 217: Zoo'n inhalige Judas; Falkl. IV, 225: Judas, keukenhen, vrouwenbeul; Falkl. VI, 36: Zoo'n adder, zoo'n aterlingGa naar voetnoot3), zoo'n judas; Boefje, 114: Vuile Judas!; bl. 55: Die judasse van connucteurs; Teirl. 327; Claes, 100; Antw. | |
[pagina 401]
| |
Idiot. 604; 2235: judas, verklikker. Hiernaast een wkw. judassen, plagen, sarren; syn. van jonassen (vgl. Onze Volkstaal II, 337; Noord en Zuid V, 344); Nkr. II, 29 Maart, p. 2: Zij zit haar meesteres alsmaar te treiteren en te judassen; II, 28 Juni p. 3; Boefje, 112: Zóó, ben 'k nog maar 'n paar dage hier? - nou dan kan 'k je net nog lekker judasse; evenzoo bl. 143; 192; Ndl. Wdb. VII, 477; Molema, 187; Ganderheyden, 27 (gejudas); Antw. Idiot. 605 (ook aldaar judasserij; fr. judasserie); 2235: judassen, verklikken; eig. handelen als Judas; Claes, 100; Schuermans, Bijv. 141 (judasserij); Teirl. 328. Hiernaast een ww. bejudassen, verraderlijk aanvallen; Nkr. IX, 10 Juli p. 2: Verraders die hun kameraden van achteren met stinkgassen bejudassen. |
|