Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 382]
| |
991. Een wilde Ier,naam voor een onstuimig, dartel kind. Vgl. in de 17de eeuw V. Moerk. 560: ‘Zou ik lyden, dat onse Japik met een vent acht of tien door myn huis liepen, als wilde ieren’, waar het op mannen wordt toegepast; Vondel, Gysbr. v. Aemstel vs. 1783: Hy voerme waer 't hem lust, of naer den wilden Yr of aen de noortsche kust; Brandt, Leven v/d Ruiter: Als de heer Smit zyn gantsche kompagnie, die men in de wandeling de wilde Yren noemde, zagh aantrekken; W. Leevend III, 180: Een paar wilde Ieren van kinderen. Volgens Harreb. I, 357 dateert de uitdr. uit den tijd van Leicester, onder wiens troepen ook eenige Ieren behoorden, ‘die vooral te Deventer, zoo huishielden, dat ze te regt den naam van wilde Ieren verkregen. Bij vergelijk zegt men van een meisje met een jongensaard: dat is een wilde Ier’.Ga naar voetnoot1) Het is evenwel niet noodig, dat de benaming juist aan deze Ieren is ontleend, daar zij, evenals de Schotten, altijd als woest bekend stonden; vgl. reeds mnl. die wilde Scotten en het zuidndl. Krawaat, eig. Kroatische soldaat; fig. deugniet (Ndl. Wdb. VIII, 126). |
|