947. Het hoofd stooten,
d.w.z. in zijne pogingen schipbreuk lijden, afgeslagen of afgewezen worden (vgl. Vondel's Maeghden, vs. 97; 1375; Hooft, Ned. Hist. 274; Pers, 468 b; 645 b); vervolgens: eene weigering ontvangen; zie Tuinman I, nal. 19; Sewel, 341: Zijn hoofd stooten (afgeslagen worden), to meet with a repulse. Vgl. hiermede zijn neus stooten (fr. se casser le nez à la porte de qqn), een blauwtje loopen (no. 250), met het hoofd tegen den muur loopen (no. 949) en dergelijke. Vandaar dat iemand voor het hoofd stooten beteekent: ‘hem bruskelyk afwyzen’ (Tuinman I, 250), onaangenaam bejegenen, terugstootend behandelen; vgl. Poirters, Hof v. Theod. 37: Om de Keyserinne niet teene mael voor het hooft te stooten, noch haer versoeck plotselyck af te wysen; Sewel, 341: Iemand voor 't hoofd stooten, to deny one a favour; Halma, 223: Iemand voor 't hoofd stooten, iemand zijne gunst ontzeggen; hd. einen vor den Kopf stoszen, ihn beleidigen (Eckart, 284; Wander II, 1525); fri. immen foar de holle stjitte. In de Kempen: zijn kop stooten, niet slagen.