940. Iemand over (of boven) het hoofd groeien,
d.w.z. langer worden dan hij; overdr. de baas worden; ook in kennis of wijsheid overtreffen; vgl. ontgroeien, ontwassen. Voor het overdr. gebruik van deze zegsw. in de 16de eeuw zie Sart. III, 6, 1: Een discipel wast sijn meester wel over 't hooft; IV, 12: Officere luminibus. Over 't hooft wassen, de eo, qui alterius gloriam obscurat. Zie verder Hooft, Ged. II, 365: Nu schijnt de minst des volx mij over 't hooft te wassen; Ned. Hist. 57: De welke zoo groot een aanzien en gezagh bejoegh, dat hy zynen stoelbroederen oover de kruin wies; Vondel, Salomon, vs. 1394; Lucifer, 465; De Brune, 471; Tuinman I, 90: Kinderen die boven 't hoofd zyn gewassen, zyn buiten bedwang. Voor Zuid-Nederland zie Joos, 83; Waasch Idiot. 294 b: boven iemands hoofd gegroeid of gewassen zijn, iemands gezag niet meer erkennen; Teirl. II, 173: boven iemand zijne kop gegroeid zijn; Antw. Idiot. 2242: boven iemands kop gewassen zijn, diens gezag niet meer erkennen; hd. einem über den Kopf wachsen; fri. immen oer 'e holle (of boppe de holle) groeie.