Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend925. Hij heeft er een hond(je) zien geeselen,d.i. ‘hij heeft daar iets verschrikkelijks gezien, dat hem die plaats doet mijden. Inzonderheid in vragenden vorm gebezigd, als een schertsend verwijt, dat iemand aan een ander doet, die hem in lang niet bezocht heeft’; Ndl. Wdb. IV, 700; II, 869. Ook, evenals deze zegswijze, in de 18de eeuw: hij heeft er een begijn of een zwijn zien geeselen (zie nog C. Wildsch. IV, 234; 311; Waasch Idiot. 87 a). Vgl. V. Schothorst, 132; Molema, 124 a: hij het doar 'n hondje gieseln zijn; neders. he het daar enen hund stupen seen; Eckart, 224: da hett he en Hund ûtstuppen sên; fri.: hy het dêr in houn giseljen sjoen; De Cock1, 85 en Boekenoogen, 610 in denzelfden zin: hij heeft er 'n zwart mantje (of de zwarte katGa naar voetnoot1) gezien. In Twente: hee hev doar de dûvel zeen gisselen. Ook in onze uitdrukking zal met den hond wel de duivel bedoeld zijn. Zie no. 920. |
|