Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend920. Bekend (of gezien) als de bonte hond,d.w.z. algemeen bekend; ook: ongunstig bekend. Wellicht is bonte hond een der vele benamingen voor den duivel; zie Niermeyer, 60Ga naar voetnoot1) en let op het lidw. van bepaaldheid. In de 16de eeuw staat deze zegswijze opgeteekend bij Campen, 103: Hy is bekent als een bont Hont; verder bij Spaan, 24; 186. Later is zij verlengd met het toevoegsel: met den blauwenGa naar voetnoot2) staart; en zoo vinden we haar in Brederoo's berijming van den Schijnheilig (vgl. ook Hooft's Brieven III, 401): Hij is soo bekent en vermaart
Gelijck de bonte hond is met de blauwe staart.
Een variant van dezen bonten hond is de blauwe hond, dien we aantreffen in De Brune's Emblemata, 269 (en die aldaar gelijk gesteld wordt met een witte kraai, dus iets heel ongewoons), en de blauwe duivel bij Rusting, 235. Misschien mag hier het Vlaamsche blauwhonds, iets dat allerzeldzaamst is, mede vergeleken worden (Schuerm. Bijv. 39), en het eng. to blush like a black (or blue) dog, niet blozen, onbeschaamd zijn. In het hd. is bekannt wie ein bunter (scheckiger) Hund (oder Pudel) zeer gewoon; vgl. voor het nd. Taalgids IV, 249; het fri.: hy is bikind as de bûnte houn; in het fr. être connu comme le loup gris (- blanc); de. saa bekjendt, som en broget Hund. Synoniem zijn de Zuidnederlandsche uitdrukkingen: gekend als de slechte stuivers, de kwade penningen, kwade munt, de blinde oordjes (Joos, 17; Rutten, 126 a; De Cock1, 296; Antw. Idiot. 202) en het Gron. bekend als de kwade dubbeltjes (Taalgids VII, 211; eng. to be as well known as a bad shilling). Vgl. ook Halma, 85: Hij is bekend als de bonte hond of als de bonte os, il est connu par-tout; 177: Hij is een gespikkelde vogel, of een mensch die bij elk bekend is; Sewel, 131; Harreb. I, 319; Nest, 81; Jong. 33; Noord en Zuid XIX, 23-24; Rutten, 126 a: Gezien worden gelijk een kwade hond (evenzoo bij Tuerlinckx, 352). |
|