917. Een homerisch gelach,
d.w.z. een schaterend, onbedaarlijk gelach (zie o.a. O.K. 56; Nest, 35; Het Volk, 3 April 1914, p. 5 k. 2). Deze uitdrukking komt bij de klassieken niet voor; wel is in de Odyssea sprake van ἄσΒεστος γέλως, een onuitbluschbaar gelach. Wellicht is onze uitdr. een navolging van het fr. un rire homérique, dat in het begin der 18de eeuw in het Fransch bekend is uit de Mémoires de la Baronne d'Oberkirch (Paris, 1853; chap. 29): On partit d'un éclat de rire homérique, eig. een gelach, als waarvan men bij Homerus leest; zie Büchmann, 324; hd. ein Homeriches Gelächter; eng. a Homeric laughter.