Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 347]
| |
't Bonetken op drie haerkens; vgl. ook Brederoo, Sp. Brab. 511: Jonker jou hoetje staet wel netjens op drie haertjens; Hondius, Moufeschans, 510: Om de mutse naer de wetten op een enckel haer te setten; Tuinman II, 185: Op drie hairtjes staan; Jong. 235: Soms vergat hij in het vuur zijner rede den op drie haren staanden kachelpijp af te nemen. Synoniem is de zegswijze: den hoed (de muts, de pet) op half zeven (of half elf) zetten (vgl. o.a. Jord. 22: Jen Terwee het se pet op half elf), waarbij wellicht moet worden gedacht aan den schuinen stand van den eenigen wijzer op een oud torenuurwerkGa naar voetnoot1); vgl. O.K. 54: Toon! zet je hoed recht, hij staat op halfzeven! In Antwerpen zegt men hiervoor zijn klak staat op halverzeven (Antw. Idiot. 528; 1482). In Groningen beteekent halfzeven zijn dronken zijn (Molema, 143 bGa naar voetnoot2)), waarbij sommigen denken aan het eng. half seas over, dat in denzelfden zin gebruikt wordtGa naar voetnoot3)), doch dat eerder te verklaren is uit Pers, 246 b: Men lette onder de maeltijd wel op Heer Dirk, dat hem doch geen glaesjen mocht voor-by-slippen; nu ter halver zee en in den geest opgetogen. In Zuid-Nederland half zeil zijn (Volkskunde XIV, 144). Ook in Duitsche dialecten is in beide beteekenissen bekend den Hut auf elf (oder auf halber zwölf, op halver achte, aufs Ohr) setzen, tragen (Wander II, 944; Eckart, 229); eng. on nine hairs. |
|