903. Tegen heug en meug,
d.w.z. tegen zijn zin; fri. tsjin heuch en meuch. Heug, mnl. hoge, heuge, beteekent opgewekte stemming, vroolijkheid, lust, en meug eveneens lust; vgl. Kil. Meughe, moghe, appetitus; teghen heughe en de meughe drinken, invito stomacho bibere; het mnl. en ndl. mogen = lusten (van spijzen). Eigenlijk vertegenwoordigt heug (vgl. got. hugs, verstand) de geestelijke en meug de lichamelijke zijde van de uitdrukking, en zijn beide woorden wel zinverwant, doch niet identisch. Langzamerhand is het verschil in beteekenis uitgewischt en thans worden ze als zoodanig opgevat; zie Tijdschrift VII, 311; Archief I, 213; Taalgids VIII, 215; Gunnink, 169; Joos, 48; Waasch Idiot. 287 b: tegen heug en meug of heug(e) tegen meug(e). In de 17de eeuw wordt de uitdr. o.a. aangetroffen bij Huygens VI, 254; Brederoo, Moortje, vs. 488; Winschooten, 298: het is teenemaal teegen mijn heug, en meug; Smetius, 154; enz.; zie ook Sewel, 776: Tegen heug en meug, against one's stomach; Tuinman I, 108; Harreb. I, 307; Ndl. Wdb. VI, 695; IX, 645.