Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend889. Iemand over den hekel halen (of iemand hekelenGa naar voetnoot1)),d.w.z. iemand scherp berispen; ook: hem belasteren, kwaadspreken | |
[pagina 340]
| |
van iemand, ‘iemand bij 't gat omhalen’. Eig. gezegd van vlas of hennep, dat ter zuivering over of door een hekel, een van opstaande draadspitsen voorzien werktuig, gehaald wordt. Vandaar in figuurlijken zin: iemand flink onder handen nemen, hem het kwade, het slechte op scherpe wijze onder het oog brengen, of in 't geheim, achter zijn' rug van hem vertellen. Vgl. bij Campen, 118: Ghy haelt hem vast over die heeckel; Pers, 670 a; Poirters, Mask. 167 gebruikt: door een hekel trekken, en in de voorrede: op 't hekel-bert streelen. In Zuid-Nederland iemand door de hekel halen of trekken (vgl. onze uitdr. iemand doorhalen; Zuidnederl. deurtrekken), dat ook aangetroffen wordt in Van Effen's Spect. IX, 99 en in Willem Leevend IV, 87Ga naar voetnoot1). Vgl. verder Ndl. Wdb. V, 1587; VI, 492; Gunnink, 125; op Goerée en Overflakkee: iem. over de hor halen (in N. Taalg. XIII, 131); De Cock1, 220; Harreb. I, 299 a; Waasch Idiot. 283 b; het hd. einen durch die Hechel (oder die Bank) ziehen (oder ihn durchhecheln, hekelen); eng. to heckle; schotsch: to come o'er the heckle-pins; het fri. immen oer 'e hikkel helje of oerhikkelje naast immen eidsje (= eggen); en het Transvaalsche iemand o'er die knukels haal (Onze Volkstaal III, 139). In Groningen iemand over de repel, over de kam hoalen (Molema, 344 b). |
|