868. Zoo heer, zoo knecht,
d.w.z. aan de bedienden kent men den meester; vroeger ook: zoo meester, zoo knecht. Ook in het Latijn bij Petronius, 58: qualis dominus, talis et servus. Zie verder mnl. so die heer is, so is die knecht; sulc heere, sulc ghesin; Brederoo, Moortje, 1367; De Brune, 238: zulcken heere, zulcken slave; Tuinman I, 359; Harrebomée I, 296 a; Otto, 119; Wander II, 563 en 577; fr. tel maître, tel valet; hd. wie (der) Herr, so (der) Knecht; eng. like master, like man. Variant: Zoo de juffer, zoo de meid (Harreb. II, VIII).