Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend855. Hardstikke(n)dood,Ga naar eind855d.w.z. morsdood; mnl. hertstics; in de 17de eeuw hartsteeck dood, o.a. bij Hooft, Ned. Hist. 609: Toen.... grypt (ze) een mes, en jaaght het hem door de ribben dat hy hardsteeken doodt bleef. Daarnaast verbasterd harstig dood (vgl. nog Gunnink, 101: arstich dood), hartstukke dood. Thans in de volkstaal hartstikke(n)dood of hartstikkend, hardsteken (Molema, 148; Opprel, 58; V.d. Water, 83; Gallée, 16; Draaijer, 16; Onze Volkstaal II, 88 (Ned. Betuwe); I, 205 (N. Brab.); harstikke dood (V. Schothorst, 140; Van Weel, 105; De Vries, 74); hertstikke(n) dood (in Limburg volgens Onze Volkstaal II, 219); in de litteratuur: Jong. 120; 172; Mghd. 51; Boefje, 24; 169; Nkr. VIII, 17 Jan. p. 4; Het Volk, 23 Febr. 1914, p. 5, k. 4. Het Ndl. Wdb. VI, 86 vermoedt dat er vroeger een uitdr. bi hartsteke dood, door een hartsteek dood, heeft bestaan, welke tot hartsteke of hartsteek(s) dood werd verkort of vervormd. Aan deze uitdr. ontleende hartstikken de beteekenis van volslagen, geheel, zoodat men thans ook in dialect zegt: hartstikke doof (De Vries, 74; Boekenoogen, 295; Draaijer, 16; Opprel, 58), hartstikken vol; ook hartstikken blindGa naar voetnoot2). Vgl. nog Menschenw. 352: Aa'st hart stikke regent; bl. 130: hardstikke midden in; bl. 342: hartstikke swoar; bl. 474: hartstikke sterk; bl. 502: hartstikke ellendig; Jord. II, 85: op hardstikke dag; Zondagsblad van Het Volk, 1906 p. 22: hardstikke duister. |
|